Hoe ontspoor je een topic

En dan schrijf je nog “wordt ik” ook. Je taalkundig hart gaat een zware nacht tegemoet @Hulst :P.

I can stick uphill ice, on my saucer...

Is één meter naast de piste in Winterberg ook off piste en heb ik dan een speciale rugzak nodig?

Fun Lovin' Skier

Genesis 1:1-31
De schepping
In den beginne schiep God den hemel en de aarde.
De aarde nu was woest en ledig, en duisternis was op den afgrond; en de Geest Gods zweefde op de wateren.
En God zeide: Daar zij licht! en daar werd licht.
En God zag het licht, dat het goed was; en God maakte scheiding tussen het licht en tussen de duisternis.
En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de eerste dag.
En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren; en dat make scheiding tussen wateren en wateren!
En God maakte dat uitspansel, en maakte scheiding tussen de wateren, die onder het uitspansel zijn, en tussen de wateren, die boven het uitspansel zijn. En het was alzo.
En God noemde het uitspansel hemel. Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de tweede dag.
En God zeide: Dat de wateren van onder den hemel in een plaats vergaderd worden, en dat het droge gezien worde! En het was alzo.
En God noemde het droge aarde, en de vergadering der wateren noemde Hij zeeen; en God zag, dat het goed was.
En God zeide: Dat de aarde uitschiete grasscheutjes, kruid zaadzaaiende, vruchtbaar geboomte, dragende vrucht naar zijn aard, welks zaad daarin zij op de aarde! En het was alzo.
En de aarde bracht voort grasscheutjes, kruid zaadzaaiende naar zijn aard, en vruchtdragend geboomte, welks zaad daarin was, naar zijn aard. En God zag, dat het goed was.
Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de derde dag.
En God zeide: Dat er lichten zijn in het uitspansel des hemels, om scheiding te maken tussen den dag en tussen den nacht; en dat zij zijn tot tekenen en tot gezette tijden, en tot dagen en jaren!
En dat zij zijn tot lichten in het uitspansel des hemels, om licht te geven op de aarde! En het was alzo.
God dan maakte die twee grote lichten; dat grote licht tot heerschappij des daags, en dat kleine licht tot heerschappij des nachts; ook de sterren.
En God stelde ze in het uitspansel des hemels, om licht te geven op de aarde.
En om te heersen op den dag, en in den nacht, en om scheiding te maken tussen het licht en tussen de duisternis. En God zag, dat het goed was.
Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de vierde dag.
En God zeide: Dat de wateren overvloediglijk voortbrengen een gewemel van levende zielen; en het gevogelte vliege boven de aarde, in het uitspansel des hemels!
En God schiep de grote walvissen, en alle levende wremelende ziel, welke de wateren overvloediglijk voortbrachten, naar haar aard; en alle gevleugeld gevogelte naar zijn aard. En God zag, dat het goed was.
En God zegende ze, zeggende: Zijt vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de wateren in de zeeen; en het gevogelte vermenigvuldige op de aarde!
Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de vijfde dag.
En God zeide: De aarde brenge levende zielen voort, naar haar aard, vee, en kruipend, en wild gedierte der aarde, naar zijn aard! En het was alzo.
En God maakte het wild gedierte der aarde naar zijn aard, en het vee naar zijn aard, en al het kruipend gedierte des aardbodems naar zijn aard. En God zag, dat het goed was.
En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over het vee, en over de gehele aarde, en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt.
En God schiep den mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij ze.
En God zegende hen, en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de aarde, en onderwerpt haar, en hebt heerschappij over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt!
En God zeide: Ziet, Ik heb ulieden al het zaadzaaiende kruid gegeven, dat op de ganse aarde is, en alle geboomte, in hetwelk zaadzaaiende boomvrucht is; het zij u tot spijze!
Maar aan al het gedierte der aarde, en aan al het gevogelte des hemels, en aan al het kruipende gedierte op de aarde, waarin een levende ziel is, heb Ik al het groene kruid tot spijze gegeven. En het was alzo.
En God zag al wat Hij gemaakt had, en ziet, het was zeer goed. Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de zesde dag.

Genesis 2:1-25
Alzo zijn volbracht de hemel en de aarde, en al hun heir.
Als nu God op den zevenden dag volbracht had Zijn werk, dat Hij gemaakt had, heeft Hij gerust op den zevenden dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had.
En God heeft den zevenden dag gezegend, en dien geheiligd; omdat Hij op denzelven gerust heeft van al Zijn werk, hetwelk God geschapen had, om te volmaken.

Schepping van den mens
Dit zijn de geboorten des hemels en der aarde, als zij geschapen werden; ten dage als de Heere God de aarde en den hemel maakte.
En allen struik des velds, eer hij in de aarde was, en al het kruid des velds, eer het uitsproot; want de Heere God had niet doen regenen op de aarde, en er was geen mens geweest, om den aardbodem te bouwen.
Maar een damp was opgegaan uit de aarde, en bevochtigde den gansen aardbodem.
En de Heere God had den mens geformeerd uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten geblazen den adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel.
Ook had de Heere God een hof geplant in Eden, tegen het oosten, en Hij stelde aldaar den mens, dien Hij geformeerd had.
En de Heere God had alle geboomte uit het aardrijk doen spruiten, begeerlijk voor het gezicht, en goed tot spijze; en den boom des levens in het midden van den hof, en de boom der kennis des goeds en des kwaads.
En een rivier was voortgaande uit Eden, om dezen hof te bewateren; en werd van daar verdeeld, en werd tot vier hoofden.
De naam der eerste rivier is Pison; deze is het, die het ganse land van Havila omloopt, waar het goud is.
En het goud van dit land is goed; daar is ook bedolah, en de steen sardonix.
En de naam der tweede rivier is Gihon; deze is het, die het ganse land Cusch omloopt.
En de naam der derde rivier is Hiddekel; deze is gaande naar het oosten van Assur. En de vierde rivier is Frath.
Zo nam de Heere God den mens, en zette hem in den hof van Eden, om dien te bouwen, en dien te bewaren.
En de Heere God gebood den mens, zeggende: Van allen boom dezes hofs zult gij vrijelijk eten;
Maar van den boom der kennis des goeds en des kwaads, daarvan zult gij niet eten; want ten dage, als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven.
Ook had de Heere God gesproken: Het is niet goed, dat de mens alleen zij; Ik zal hem een hulpe maken, die als tegen hem over zij.
Want als de Heere God uit de aarde al het gedierte des velds, en al het gevogelte des hemels gemaakt had, zo bracht Hij die tot Adam, om te zien, hoe hij ze noemen zou; en zo als Adam alle levende ziel noemen zoude, dat zou haar naam zijn.
Zo had Adam genoemd de namen van al het vee, en van het gevogelte des hemels, en van al het gedierte des velds; maar voor den mens vond hij geen hulpe, die als tegen hem over ware.
Toen deed de Heere God een diepen slaap op Adam vallen, en hij sliep; en Hij nam een van zijn ribben, en sloot derzelver plaats toe met vlees.
En de Heere God bouwde de ribbe, die Hij van Adam genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar tot Adam.
Toen zeide Adam: Deze is ditmaal been van mijn benen, en vlees van mijn vlees! Men zal haar Manninne heten, omdat zij uit den man genomen is.
Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder verlaten, en zijn vrouw aankleven; en zij zullen tot een vlees zijn.
En zij waren beiden naakt, Adam en zijn vrouw; en zij schaamden zich niet.

De zondeval
De slang nu was listiger dan al het gedierte des velds, hetwelk de Heere God gemaakt had; en zij zeide tot de vrouw: Is het ook, dat God gezegd heeft: Gijlieden zult niet eten van allen boom dezes hofs?
En de vrouw zeide tot de slang: Van de vrucht der bomen dezes hofs zullen wij eten;
Maar van de vrucht des booms, die in het midden des hofs is, heeft God gezegd: Gij zult van die niet eten, noch die aanroeren, opdat gij niet sterft.
Toen zeide de slang tot de vrouw: Gijlieden zult den dood niet sterven;
Maar God weet, dat, ten dage als gij daarvan eet, zo zullen uw ogen geopend worden, en gij zult als God wezen, kennende het goed en het kwaad.
En de vrouw zag, dat die boom goed was tot spijze, en dat hij een lust was voor de ogen, ja, een boom, die begeerlijk was om verstandig te maken; en zij nam van zijn vrucht en at; en zij gaf ook haar man met haar, en hij at.
Toen werden hun beider ogen geopend, en zij werden gewaar, dat zij naakt waren; en zij hechtten vijgeboombladeren samen, en maakten zich schorten.
En zij hoorden de stem van den Heere God, wandelende in den hof, aan den wind des daags. Toen verborg zich Adam en zijn vrouw voor het aangezicht van den Heere God, in het midden van het geboomte des hofs.
En de Heere God riep Adam, en zeide tot hem: Waar zijt gij?
En hij zeide: Ik hoorde Uw stem in den hof, en ik vreesde; want ik ben naakt; daarom verborg ik mij.
En Hij zeide: Wie heeft u te kennen gegeven, dat gij naakt zijt? Hebt gij van dien boom gegeten, van welken Ik u gebood, dat gij daarvan niet eten zoudt?
Toen zeide Adam: De vrouw, die Gij bij mij gegeven hebt, die heeft mij van dien boom gegeven, en ik heb gegeten.
En de Heere God zeide tot de vrouw: Wat is dit, dat gij gedaan hebt? En de vrouw zeide: De slang heeft mij bedrogen, en ik heb gegeten.
Toen zeide de Heere God tot die slang: Dewijl gij dit gedaan hebt, zo zijt gij vervloekt boven al het vee, en boven al het gedierte des velds! Op uw buik zult gij gaan, en stof zult gij eten, al de dagen uws levens.
En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar zaad; datzelve zal u den kop vermorzelen, en gij zult het de verzenen vermorzelen.

Veroordeling van den mens
Tot de vrouw zeide Hij: Ik zal zeer vermenigvuldigen uw smart, namelijk uwer dracht; met smart zult gij kinderen baren; en tot uw man zal uw begeerte zijn, en hij zal over u heerschappij hebben.
En tot Adam zeide Hij: Dewijl gij geluisterd hebt naar de stem uwer vrouw, en van dien boom gegeten, waarvan Ik u gebood, zeggende: Gij zult daarvan niet eten; zo zij het aardrijk om uwentwil vervloekt; en met smart zult gij daarvan eten al de dagen uws levens.
Ook zal het u doornen en distelen voortbrengen, en gij zult het kruid des velds eten.
In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof, en gij zult tot stof wederkeren.
Voorts noemde Adam den naam zijner vrouw Heva, omdat zij een moeder aller levenden is.
En de Heere God maakte voor Adam en zijn vrouw rokken van vellen, en toog ze hun aan.
Toen zeide de Heere God: Ziet, de mens is geworden als Onzer een, kennende het goed en het kwaad! Nu dan, dat hij zijn hand niet uitsteke, en neme ook van den boom des levens, en ete, en leve in eeuwigheid.
Zo verzond hem de Heere God uit den hof van Eden, om den aardbodem te bouwen, waaruit hij genomen was.
En Hij dreef den mens uit; en stelde cherubim tegen het oosten des hofs van Eden, en een vlammig lemmer eens zwaards, dat zich omkeerde, om te bewaren den weg van den boom des levens.

Kaïn en Habel
En Adam bekende Heva, zijn huisvrouw, en zij werd zwanger, en baarde Kain, en zeide: Ik heb een man van den Heere verkregen!
En zij voer voort te baren zijn broeder Habel; en Habel werd een schaapherder, en Kain werd een landbouwer.
En het geschiedde ten einde van enige dagen, dat Kain van de vrucht des lands den Heere offer bracht.
En Habel bracht ook van de eerstgeborenen zijner schapen, en van hun vet. En de Heere zag Habel en zijn offer aan;
Maar Kain en zijn offer zag Hij niet aan. Toen ontstak Kain zeer, en zijn aangezicht verviel.
En de Heere zeide tot Kain: Waarom zijt gij ontstoken, en waarom is uw aangezicht vervallen?
Is er niet, indien gij weldoet, verhoging? en zo gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deur. Zijn begeerte is toch tot u, en gij zult over hem heersen.
En Kain sprak met zijn broeder Habel; en het geschiedde, als zij in het veld waren, dat Kain tegen zijn broeder Habel opstond, en sloeg hem dood.
En de Heere zeide tot Kain: Waar is Habel, uw broeder? En hij zeide: Ik weet het niet; ben ik mijns broeders hoeder?
En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? daar is een stem des bloeds van uw broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem.
En nu zijt gij vervloekt van den aardbodem, die zijn mond heeft opengedaan, om uws broeders bloed van uw hand te ontvangen.
Als gij den aardbodem bouwen zult, hij zal u zijn vermogen niet meer geven; gij zult zwervende en dolende zijn op aarde.
En Kain zeide tot den Heere: Mijn misdaad is groter, dan dat zij vergeven worde.
Zie, Gij hebt mij heden verdreven van den aardbodem, en ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn; en ik zal zwervende en dolende zijn op de aarde, en het zal geschieden, dat al wie mij vindt, mij zal doodslaan.
Doch de Heere zeide tot hem: Daarom, al wie Kain doodslaat, zal zevenvoudig gewroken worden! En de Heere stelde een teken aan Kain; opdat hem niet versloeg al wie hem vond.
En Kain ging uit van het aangezicht des Heeren; en hij woonde in het land Nod, ten oosten van Eden.
En Kain bekende zijn huisvrouw, en zij werd bevrucht en baarde Henoch; en hij bouwde een stad, en noemde den naam dier stad naar den naam zijns zoons, Henoch.
En aan Henoch werd Hirad geboren; en Hirad gewon Mechujael; en Mechujael gewon Methusael; en Methusael gewon Lamech.
En Lamech nam zich twee vrouwen; de naam van de eerste was Ada, en de naam van de andere Zilla.
En Ada baarde Jabal; deze is geweest een vader dergenen, die tenten bewoonden, en vee hadden.
En de naam zijns broeders was Jubal; deze was de vader van allen, die harpen en orgelen handelen.
En Zilla baarde ook Tubal-kain, een leermeester van allen werker in koper en ijzer; en de zuster van Tubal-kain was Naema.
En Lamech zeide tot zijn vrouwen Ada en Zilla: Hoort mijn stem, gij vrouwen van Lamech! neemt ter ore mijn rede! Voorwaar, ik sloeg wel een man dood, om mijn wonde, en een jongeling, om mijn buile!
Want Kain zal zevenvoudig gewroken worden, maar Lamech zeventigmaal zevenmaal.
En Adam bekende wederom zijn huisvrouw, en zij baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Seth; want God heeft mij, sprak zij, een ander zaad gezet voor Habel; want Kain heeft hem doodgeslagen.
En denzelven Seth werd ook een zoon geboren, en hij noemde zijn naam Enos. Toen begon men den Naam des Heeren aan te roepen.

Kaïn en Habel

En Adam bekende Heva, zijn huisvrouw, en zij werd zwanger, en baarde Kain, en zeide: Ik heb een man van den Heere verkregen!
En zij voer voort te baren zijn broeder Habel; en Habel werd een schaapherder, en Kain werd een landbouwer.
En het geschiedde ten einde van enige dagen, dat Kain van de vrucht des lands den Heere offer bracht.
En Habel bracht ook van de eerstgeborenen zijner schapen, en van hun vet. En de Heere zag Habel en zijn offer aan;
Maar Kain en zijn offer zag Hij niet aan. Toen ontstak Kain zeer, en zijn aangezicht verviel.
En de Heere zeide tot Kain: Waarom zijt gij ontstoken, en waarom is uw aangezicht vervallen?
Is er niet, indien gij weldoet, verhoging? en zo gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deur. Zijn begeerte is toch tot u, en gij zult over hem heersen.
En Kain sprak met zijn broeder Habel; en het geschiedde, als zij in het veld waren, dat Kain tegen zijn broeder Habel opstond, en sloeg hem dood.
En de Heere zeide tot Kain: Waar is Habel, uw broeder? En hij zeide: Ik weet het niet; ben ik mijns broeders hoeder?
En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? daar is een stem des bloeds van uw broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem.
En nu zijt gij vervloekt van den aardbodem, die zijn mond heeft opengedaan, om uws broeders bloed van uw hand te ontvangen.
Als gij den aardbodem bouwen zult, hij zal u zijn vermogen niet meer geven; gij zult zwervende en dolende zijn op aarde.
En Kain zeide tot den Heere: Mijn misdaad is groter, dan dat zij vergeven worde.
Zie, Gij hebt mij heden verdreven van den aardbodem, en ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn; en ik zal zwervende en dolende zijn op de aarde, en het zal geschieden, dat al wie mij vindt, mij zal doodslaan.
Doch de Heere zeide tot hem: Daarom, al wie Kain doodslaat, zal zevenvoudig gewroken worden! En de Heere stelde een teken aan Kain; opdat hem niet versloeg al wie hem vond.
En Kain ging uit van het aangezicht des Heeren; en hij woonde in het land Nod, ten oosten van Eden.
En Kain bekende zijn huisvrouw, en zij werd bevrucht en baarde Henoch; en hij bouwde een stad, en noemde den naam dier stad naar den naam zijns zoons, Henoch.
En aan Henoch werd Hirad geboren; en Hirad gewon Mechujael; en Mechujael gewon Methusael; en Methusael gewon Lamech.
En Lamech nam zich twee vrouwen; de naam van de eerste was Ada, en de naam van de andere Zilla.
En Ada baarde Jabal; deze is geweest een vader dergenen, die tenten bewoonden, en vee hadden.
En de naam zijns broeders was Jubal; deze was de vader van allen, die harpen en orgelen handelen.
En Zilla baarde ook Tubal-kain, een leermeester van allen werker in koper en ijzer; en de zuster van Tubal-kain was Naema.
En Lamech zeide tot zijn vrouwen Ada en Zilla: Hoort mijn stem, gij vrouwen van Lamech! neemt ter ore mijn rede! Voorwaar, ik sloeg wel een man dood, om mijn wonde, en een jongeling, om mijn buile!
Want Kain zal zevenvoudig gewroken worden, maar Lamech zeventigmaal zevenmaal.
En Adam bekende wederom zijn huisvrouw, en zij baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Seth; want God heeft mij, sprak zij, een ander zaad gezet voor Habel; want Kain heeft hem doodgeslagen.
En denzelven Seth werd ook een zoon geboren, en hij noemde zijn naam Enos. Toen begon men den Naam des Heeren aan te roepen.

Eerst schiep hij licht, dag en nacht, toen pas zon en maan.
Altijd gedacht dat het licht en de dag het gevolg was van de zon …
Zouden die platte aarde aanhangers dan toch gelijk hebben :-)

Rob

Genesis 1:1-31
De schepping
In den beginne schiep God den hemel en de aarde.
De aarde nu was woest en ledig, en duisternis was op den afgrond; en de Geest Gods zweefde op de wateren.
En God zeide: Daar zij licht! en daar werd licht.
En God zag het licht, dat het goed was; en God maakte scheiding tussen het licht en tussen de duisternis.
En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de eerste dag.
En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren; en dat make scheiding tussen wateren en wateren!
En God maakte dat uitspansel, en maakte scheiding tussen de wateren, die onder het uitspansel zijn, en tussen de wateren, die boven het uitspansel zijn. En het was alzo.
En God noemde het uitspansel hemel. Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de tweede dag.
En God zeide: Dat de wateren van onder den hemel in een plaats vergaderd worden, en dat het droge gezien worde! En het was alzo.
En God noemde het droge aarde, en de vergadering der wateren noemde Hij zeeen; en God zag, dat het goed was.
En God zeide: Dat de aarde uitschiete grasscheutjes, kruid zaadzaaiende, vruchtbaar geboomte, dragende vrucht naar zijn aard, welks zaad daarin zij op de aarde! En het was alzo.
En de aarde bracht voort grasscheutjes, kruid zaadzaaiende naar zijn aard, en vruchtdragend geboomte, welks zaad daarin was, naar zijn aard. En God zag, dat het goed was.
Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de derde dag.
En God zeide: Dat er lichten zijn in het uitspansel des hemels, om scheiding te maken tussen den dag en tussen den nacht; en dat zij zijn tot tekenen en tot gezette tijden, en tot dagen en jaren!
En dat zij zijn tot lichten in het uitspansel des hemels, om licht te geven op de aarde! En het was alzo.
God dan maakte die twee grote lichten; dat grote licht tot heerschappij des daags, en dat kleine licht tot heerschappij des nachts; ook de sterren.
En God stelde ze in het uitspansel des hemels, om licht te geven op de aarde.
En om te heersen op den dag, en in den nacht, en om scheiding te maken tussen het licht en tussen de duisternis. En God zag, dat het goed was.
Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de vierde dag.
En God zeide: Dat de wateren overvloediglijk voortbrengen een gewemel van levende zielen; en het gevogelte vliege boven de aarde, in het uitspansel des hemels!
En God schiep de grote walvissen, en alle levende wremelende ziel, welke de wateren overvloediglijk voortbrachten, naar haar aard; en alle gevleugeld gevogelte naar zijn aard. En God zag, dat het goed was.
En God zegende ze, zeggende: Zijt vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de wateren in de zeeen; en het gevogelte vermenigvuldige op de aarde!
Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de vijfde dag.
En God zeide: De aarde brenge levende zielen voort, naar haar aard, vee, en kruipend, en wild gedierte der aarde, naar zijn aard! En het was alzo.
En God maakte het wild gedierte der aarde naar zijn aard, en het vee naar zijn aard, en al het kruipend gedierte des aardbodems naar zijn aard. En God zag, dat het goed was.
En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over het vee, en over de gehele aarde, en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt.
En God schiep den mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij ze.
En God zegende hen, en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de aarde, en onderwerpt haar, en hebt heerschappij over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt!
En God zeide: Ziet, Ik heb ulieden al het zaadzaaiende kruid gegeven, dat op de ganse aarde is, en alle geboomte, in hetwelk zaadzaaiende boomvrucht is; het zij u tot spijze!
Maar aan al het gedierte der aarde, en aan al het gevogelte des hemels, en aan al het kruipende gedierte op de aarde, waarin een levende ziel is, heb Ik al het groene kruid tot spijze gegeven. En het was alzo.
En God zag al wat Hij gemaakt had, en ziet, het was zeer goed. Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de zesde dag.

Genesis 2:1-25
Alzo zijn volbracht de hemel en de aarde, en al hun heir.
Als nu God op den zevenden dag volbracht had Zijn werk, dat Hij gemaakt had, heeft Hij gerust op den zevenden dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had.
En God heeft den zevenden dag gezegend, en dien geheiligd; omdat Hij op denzelven gerust heeft van al Zijn werk, hetwelk God geschapen had, om te volmaken.

Schepping van den mens
Dit zijn de geboorten des hemels en der aarde, als zij geschapen werden; ten dage als de Heere God de aarde en den hemel maakte.
En allen struik des velds, eer hij in de aarde was, en al het kruid des velds, eer het uitsproot; want de Heere God had niet doen regenen op de aarde, en er was geen mens geweest, om den aardbodem te bouwen.
Maar een damp was opgegaan uit de aarde, en bevochtigde den gansen aardbodem.
En de Heere God had den mens geformeerd uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten geblazen den adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel.
Ook had de Heere God een hof geplant in Eden, tegen het oosten, en Hij stelde aldaar den mens, dien Hij geformeerd had.
En de Heere God had alle geboomte uit het aardrijk doen spruiten, begeerlijk voor het gezicht, en goed tot spijze; en den boom des levens in het midden van den hof, en de boom der kennis des goeds en des kwaads.
En een rivier was voortgaande uit Eden, om dezen hof te bewateren; en werd van daar verdeeld, en werd tot vier hoofden.
De naam der eerste rivier is Pison; deze is het, die het ganse land van Havila omloopt, waar het goud is.
En het goud van dit land is goed; daar is ook bedolah, en de steen sardonix.
En de naam der tweede rivier is Gihon; deze is het, die het ganse land Cusch omloopt.
En de naam der derde rivier is Hiddekel; deze is gaande naar het oosten van Assur. En de vierde rivier is Frath.
Zo nam de Heere God den mens, en zette hem in den hof van Eden, om dien te bouwen, en dien te bewaren.
En de Heere God gebood den mens, zeggende: Van allen boom dezes hofs zult gij vrijelijk eten;
Maar van den boom der kennis des goeds en des kwaads, daarvan zult gij niet eten; want ten dage, als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven.
Ook had de Heere God gesproken: Het is niet goed, dat de mens alleen zij; Ik zal hem een hulpe maken, die als tegen hem over zij.
Want als de Heere God uit de aarde al het gedierte des velds, en al het gevogelte des hemels gemaakt had, zo bracht Hij die tot Adam, om te zien, hoe hij ze noemen zou; en zo als Adam alle levende ziel noemen zoude, dat zou haar naam zijn.
Zo had Adam genoemd de namen van al het vee, en van het gevogelte des hemels, en van al het gedierte des velds; maar voor den mens vond hij geen hulpe, die als tegen hem over ware.
Toen deed de Heere God een diepen slaap op Adam vallen, en hij sliep; en Hij nam een van zijn ribben, en sloot derzelver plaats toe met vlees.
En de Heere God bouwde de ribbe, die Hij van Adam genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar tot Adam.
Toen zeide Adam: Deze is ditmaal been van mijn benen, en vlees van mijn vlees! Men zal haar Manninne heten, omdat zij uit den man genomen is.
Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder verlaten, en zijn vrouw aankleven; en zij zullen tot een vlees zijn.
En zij waren beiden naakt, Adam en zijn vrouw; en zij schaamden zich niet.

De zondeval
De slang nu was listiger dan al het gedierte des velds, hetwelk de Heere God gemaakt had; en zij zeide tot de vrouw: Is het ook, dat God gezegd heeft: Gijlieden zult niet eten van allen boom dezes hofs?
En de vrouw zeide tot de slang: Van de vrucht der bomen dezes hofs zullen wij eten;
Maar van de vrucht des booms, die in het midden des hofs is, heeft God gezegd: Gij zult van die niet eten, noch die aanroeren, opdat gij niet sterft.
Toen zeide de slang tot de vrouw: Gijlieden zult den dood niet sterven;
Maar God weet, dat, ten dage als gij daarvan eet, zo zullen uw ogen geopend worden, en gij zult als God wezen, kennende het goed en het kwaad.
En de vrouw zag, dat die boom goed was tot spijze, en dat hij een lust was voor de ogen, ja, een boom, die begeerlijk was om verstandig te maken; en zij nam van zijn vrucht en at; en zij gaf ook haar man met haar, en hij at.
Toen werden hun beider ogen geopend, en zij werden gewaar, dat zij naakt waren; en zij hechtten vijgeboombladeren samen, en maakten zich schorten.
En zij hoorden de stem van den Heere God, wandelende in den hof, aan den wind des daags. Toen verborg zich Adam en zijn vrouw voor het aangezicht van den Heere God, in het midden van het geboomte des hofs.
En de Heere God riep Adam, en zeide tot hem: Waar zijt gij?
En hij zeide: Ik hoorde Uw stem in den hof, en ik vreesde; want ik ben naakt; daarom verborg ik mij.
En Hij zeide: Wie heeft u te kennen gegeven, dat gij naakt zijt? Hebt gij van dien boom gegeten, van welken Ik u gebood, dat gij daarvan niet eten zoudt?
Toen zeide Adam: De vrouw, die Gij bij mij gegeven hebt, die heeft mij van dien boom gegeven, en ik heb gegeten.
En de Heere God zeide tot de vrouw: Wat is dit, dat gij gedaan hebt? En de vrouw zeide: De slang heeft mij bedrogen, en ik heb gegeten.
Toen zeide de Heere God tot die slang: Dewijl gij dit gedaan hebt, zo zijt gij vervloekt boven al het vee, en boven al het gedierte des velds! Op uw buik zult gij gaan, en stof zult gij eten, al de dagen uws levens.
En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar zaad; datzelve zal u den kop vermorzelen, en gij zult het de verzenen vermorzelen.

Veroordeling van den mens
Tot de vrouw zeide Hij: Ik zal zeer vermenigvuldigen uw smart, namelijk uwer dracht; met smart zult gij kinderen baren; en tot uw man zal uw begeerte zijn, en hij zal over u heerschappij hebben.
En tot Adam zeide Hij: Dewijl gij geluisterd hebt naar de stem uwer vrouw, en van dien boom gegeten, waarvan Ik u gebood, zeggende: Gij zult daarvan niet eten; zo zij het aardrijk om uwentwil vervloekt; en met smart zult gij daarvan eten al de dagen uws levens.
Ook zal het u doornen en distelen voortbrengen, en gij zult het kruid des velds eten.
In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof, en gij zult tot stof wederkeren.
Voorts noemde Adam den naam zijner vrouw Heva, omdat zij een moeder aller levenden is.
En de Heere God maakte voor Adam en zijn vrouw rokken van vellen, en toog ze hun aan.
Toen zeide de Heere God: Ziet, de mens is geworden als Onzer een, kennende het goed en het kwaad! Nu dan, dat hij zijn hand niet uitsteke, en neme ook van den boom des levens, en ete, en leve in eeuwigheid.
Zo verzond hem de Heere God uit den hof van Eden, om den aardbodem te bouwen, waaruit hij genomen was.
En Hij dreef den mens uit; en stelde cherubim tegen het oosten des hofs van Eden, en een vlammig lemmer eens zwaards, dat zich omkeerde, om te bewaren den weg van den boom des levens.

Kaïn en Habel
En Adam bekende Heva, zijn huisvrouw, en zij werd zwanger, en baarde Kain, en zeide: Ik heb een man van den Heere verkregen!
En zij voer voort te baren zijn broeder Habel; en Habel werd een schaapherder, en Kain werd een landbouwer.
En het geschiedde ten einde van enige dagen, dat Kain van de vrucht des lands den Heere offer bracht.
En Habel bracht ook van de eerstgeborenen zijner schapen, en van hun vet. En de Heere zag Habel en zijn offer aan;
Maar Kain en zijn offer zag Hij niet aan. Toen ontstak Kain zeer, en zijn aangezicht verviel.
En de Heere zeide tot Kain: Waarom zijt gij ontstoken, en waarom is uw aangezicht vervallen?
Is er niet, indien gij weldoet, verhoging? en zo gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deur. Zijn begeerte is toch tot u, en gij zult over hem heersen.
En Kain sprak met zijn broeder Habel; en het geschiedde, als zij in het veld waren, dat Kain tegen zijn broeder Habel opstond, en sloeg hem dood.
En de Heere zeide tot Kain: Waar is Habel, uw broeder? En hij zeide: Ik weet het niet; ben ik mijns broeders hoeder?
En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? daar is een stem des bloeds van uw broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem.
En nu zijt gij vervloekt van den aardbodem, die zijn mond heeft opengedaan, om uws broeders bloed van uw hand te ontvangen.
Als gij den aardbodem bouwen zult, hij zal u zijn vermogen niet meer geven; gij zult zwervende en dolende zijn op aarde.
En Kain zeide tot den Heere: Mijn misdaad is groter, dan dat zij vergeven worde.
Zie, Gij hebt mij heden verdreven van den aardbodem, en ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn; en ik zal zwervende en dolende zijn op de aarde, en het zal geschieden, dat al wie mij vindt, mij zal doodslaan.
Doch de Heere zeide tot hem: Daarom, al wie Kain doodslaat, zal zevenvoudig gewroken worden! En de Heere stelde een teken aan Kain; opdat hem niet versloeg al wie hem vond.
En Kain ging uit van het aangezicht des Heeren; en hij woonde in het land Nod, ten oosten van Eden.
En Kain bekende zijn huisvrouw, en zij werd bevrucht en baarde Henoch; en hij bouwde een stad, en noemde den naam dier stad naar den naam zijns zoons, Henoch.
En aan Henoch werd Hirad geboren; en Hirad gewon Mechujael; en Mechujael gewon Methusael; en Methusael gewon Lamech.
En Lamech nam zich twee vrouwen; de naam van de eerste was Ada, en de naam van de andere Zilla.
En Ada baarde Jabal; deze is geweest een vader dergenen, die tenten bewoonden, en vee hadden.
En de naam zijns broeders was Jubal; deze was de vader van allen, die harpen en orgelen handelen.
En Zilla baarde ook Tubal-kain, een leermeester van allen werker in koper en ijzer; en de zuster van Tubal-kain was Naema.
En Lamech zeide tot zijn vrouwen Ada en Zilla: Hoort mijn stem, gij vrouwen van Lamech! neemt ter ore mijn rede! Voorwaar, ik sloeg wel een man dood, om mijn wonde, en een jongeling, om mijn buile!
Want Kain zal zevenvoudig gewroken worden, maar Lamech zeventigmaal zevenmaal.
En Adam bekende wederom zijn huisvrouw, en zij baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Seth; want God heeft mij, sprak zij, een ander zaad gezet voor Habel; want Kain heeft hem doodgeslagen.
En denzelven Seth werd ook een zoon geboren, en hij noemde zijn naam Enos. Toen begon men den Naam des Heeren aan te roepen.

Kaïn en Habel

En Adam bekende Heva, zijn huisvrouw, en zij werd zwanger, en baarde Kain, en zeide: Ik heb een man van den Heere verkregen!
En zij voer voort te baren zijn broeder Habel; en Habel werd een schaapherder, en Kain werd een landbouwer.
En het geschiedde ten einde van enige dagen, dat Kain van de vrucht des lands den Heere offer bracht.
En Habel bracht ook van de eerstgeborenen zijner schapen, en van hun vet. En de Heere zag Habel en zijn offer aan;
Maar Kain en zijn offer zag Hij niet aan. Toen ontstak Kain zeer, en zijn aangezicht verviel.
En de Heere zeide tot Kain: Waarom zijt gij ontstoken, en waarom is uw aangezicht vervallen?
Is er niet, indien gij weldoet, verhoging? en zo gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deur. Zijn begeerte is toch tot u, en gij zult over hem heersen.
En Kain sprak met zijn broeder Habel; en het geschiedde, als zij in het veld waren, dat Kain tegen zijn broeder Habel opstond, en sloeg hem dood.
En de Heere zeide tot Kain: Waar is Habel, uw broeder? En hij zeide: Ik weet het niet; ben ik mijns broeders hoeder?
En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? daar is een stem des bloeds van uw broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem.
En nu zijt gij vervloekt van den aardbodem, die zijn mond heeft opengedaan, om uws broeders bloed van uw hand te ontvangen.
Als gij den aardbodem bouwen zult, hij zal u zijn vermogen niet meer geven; gij zult zwervende en dolende zijn op aarde.
En Kain zeide tot den Heere: Mijn misdaad is groter, dan dat zij vergeven worde.
Zie, Gij hebt mij heden verdreven van den aardbodem, en ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn; en ik zal zwervende en dolende zijn op de aarde, en het zal geschieden, dat al wie mij vindt, mij zal doodslaan.
Doch de Heere zeide tot hem: Daarom, al wie Kain doodslaat, zal zevenvoudig gewroken worden! En de Heere stelde een teken aan Kain; opdat hem niet versloeg al wie hem vond.
En Kain ging uit van het aangezicht des Heeren; en hij woonde in het land Nod, ten oosten van Eden.
En Kain bekende zijn huisvrouw, en zij werd bevrucht en baarde Henoch; en hij bouwde een stad, en noemde den naam dier stad naar den naam zijns zoons, Henoch.
En aan Henoch werd Hirad geboren; en Hirad gewon Mechujael; en Mechujael gewon Methusael; en Methusael gewon Lamech.
En Lamech nam zich twee vrouwen; de naam van de eerste was Ada, en de naam van de andere Zilla.
En Ada baarde Jabal; deze is geweest een vader dergenen, die tenten bewoonden, en vee hadden.
En de naam zijns broeders was Jubal; deze was de vader van allen, die harpen en orgelen handelen.
En Zilla baarde ook Tubal-kain, een leermeester van allen werker in koper en ijzer; en de zuster van Tubal-kain was Naema.
En Lamech zeide tot zijn vrouwen Ada en Zilla: Hoort mijn stem, gij vrouwen van Lamech! neemt ter ore mijn rede! Voorwaar, ik sloeg wel een man dood, om mijn wonde, en een jongeling, om mijn buile!
Want Kain zal zevenvoudig gewroken worden, maar Lamech zeventigmaal zevenmaal.
En Adam bekende wederom zijn huisvrouw, en zij baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Seth; want God heeft mij, sprak zij, een ander zaad gezet voor Habel; want Kain heeft hem doodgeslagen.
En denzelven Seth werd ook een zoon geboren, en hij noemde zijn naam Enos. Toen begon men den Naam des Heeren aan te roepen.

Sndr op 7 nov 2018 14:37

Interessant punt, kunt u dit nog iets uitdiepen?

als mijn gedachten daar zijn, maar ik ben hier, waar ben ik dan?

Genesis 1:1-31
De schepping
In den beginne schiep God den hemel en de aarde.
De aarde nu was woest en ledig, en duisternis was op den afgrond; en de Geest Gods zweefde op de wateren.
En God zeide: Daar zij licht! en daar werd licht.
En God zag het licht, dat het goed was; en God maakte scheiding tussen het licht en tussen de duisternis.
En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de eerste dag.
En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren; en dat make scheiding tussen wateren en wateren!
En God maakte dat uitspansel, en maakte scheiding tussen de wateren, die onder het uitspansel zijn, en tussen de wateren, die boven het uitspansel zijn. En het was alzo.
En God noemde het uitspansel hemel. Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de tweede dag.
En God zeide: Dat de wateren van onder den hemel in een plaats vergaderd worden, en dat het droge gezien worde! En het was alzo.
En God noemde het droge aarde, en de vergadering der wateren noemde Hij zeeen; en God zag, dat het goed was.
En God zeide: Dat de aarde uitschiete grasscheutjes, kruid zaadzaaiende, vruchtbaar geboomte, dragende vrucht naar zijn aard, welks zaad daarin zij op de aarde! En het was alzo.
En de aarde bracht voort grasscheutjes, kruid zaadzaaiende naar zijn aard, en vruchtdragend geboomte, welks zaad daarin was, naar zijn aard. En God zag, dat het goed was.
Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de derde dag.
En God zeide: Dat er lichten zijn in het uitspansel des hemels, om scheiding te maken tussen den dag en tussen den nacht; en dat zij zijn tot tekenen en tot gezette tijden, en tot dagen en jaren!
En dat zij zijn tot lichten in het uitspansel des hemels, om licht te geven op de aarde! En het was alzo.
God dan maakte die twee grote lichten; dat grote licht tot heerschappij des daags, en dat kleine licht tot heerschappij des nachts; ook de sterren.
En God stelde ze in het uitspansel des hemels, om licht te geven op de aarde.
En om te heersen op den dag, en in den nacht, en om scheiding te maken tussen het licht en tussen de duisternis. En God zag, dat het goed was.
Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de vierde dag.
En God zeide: Dat de wateren overvloediglijk voortbrengen een gewemel van levende zielen; en het gevogelte vliege boven de aarde, in het uitspansel des hemels!
En God schiep de grote walvissen, en alle levende wremelende ziel, welke de wateren overvloediglijk voortbrachten, naar haar aard; en alle gevleugeld gevogelte naar zijn aard. En God zag, dat het goed was.
En God zegende ze, zeggende: Zijt vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de wateren in de zeeen; en het gevogelte vermenigvuldige op de aarde!
Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de vijfde dag.
En God zeide: De aarde brenge levende zielen voort, naar haar aard, vee, en kruipend, en wild gedierte der aarde, naar zijn aard! En het was alzo.
En God maakte het wild gedierte der aarde naar zijn aard, en het vee naar zijn aard, en al het kruipend gedierte des aardbodems naar zijn aard. En God zag, dat het goed was.
En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over het vee, en over de gehele aarde, en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt.
En God schiep den mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij ze.
En God zegende hen, en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de aarde, en onderwerpt haar, en hebt heerschappij over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt!
En God zeide: Ziet, Ik heb ulieden al het zaadzaaiende kruid gegeven, dat op de ganse aarde is, en alle geboomte, in hetwelk zaadzaaiende boomvrucht is; het zij u tot spijze!
Maar aan al het gedierte der aarde, en aan al het gevogelte des hemels, en aan al het kruipende gedierte op de aarde, waarin een levende ziel is, heb Ik al het groene kruid tot spijze gegeven. En het was alzo.
En God zag al wat Hij gemaakt had, en ziet, het was zeer goed. Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de zesde dag.

Genesis 2:1-25
Alzo zijn volbracht de hemel en de aarde, en al hun heir.
Als nu God op den zevenden dag volbracht had Zijn werk, dat Hij gemaakt had, heeft Hij gerust op den zevenden dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had.
En God heeft den zevenden dag gezegend, en dien geheiligd; omdat Hij op denzelven gerust heeft van al Zijn werk, hetwelk God geschapen had, om te volmaken.

Schepping van den mens
Dit zijn de geboorten des hemels en der aarde, als zij geschapen werden; ten dage als de Heere God de aarde en den hemel maakte.
En allen struik des velds, eer hij in de aarde was, en al het kruid des velds, eer het uitsproot; want de Heere God had niet doen regenen op de aarde, en er was geen mens geweest, om den aardbodem te bouwen.
Maar een damp was opgegaan uit de aarde, en bevochtigde den gansen aardbodem.
En de Heere God had den mens geformeerd uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten geblazen den adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel.
Ook had de Heere God een hof geplant in Eden, tegen het oosten, en Hij stelde aldaar den mens, dien Hij geformeerd had.
En de Heere God had alle geboomte uit het aardrijk doen spruiten, begeerlijk voor het gezicht, en goed tot spijze; en den boom des levens in het midden van den hof, en de boom der kennis des goeds en des kwaads.
En een rivier was voortgaande uit Eden, om dezen hof te bewateren; en werd van daar verdeeld, en werd tot vier hoofden.
De naam der eerste rivier is Pison; deze is het, die het ganse land van Havila omloopt, waar het goud is.
En het goud van dit land is goed; daar is ook bedolah, en de steen sardonix.
En de naam der tweede rivier is Gihon; deze is het, die het ganse land Cusch omloopt.
En de naam der derde rivier is Hiddekel; deze is gaande naar het oosten van Assur. En de vierde rivier is Frath.
Zo nam de Heere God den mens, en zette hem in den hof van Eden, om dien te bouwen, en dien te bewaren.
En de Heere God gebood den mens, zeggende: Van allen boom dezes hofs zult gij vrijelijk eten;
Maar van den boom der kennis des goeds en des kwaads, daarvan zult gij niet eten; want ten dage, als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven.
Ook had de Heere God gesproken: Het is niet goed, dat de mens alleen zij; Ik zal hem een hulpe maken, die als tegen hem over zij.
Want als de Heere God uit de aarde al het gedierte des velds, en al het gevogelte des hemels gemaakt had, zo bracht Hij die tot Adam, om te zien, hoe hij ze noemen zou; en zo als Adam alle levende ziel noemen zoude, dat zou haar naam zijn.
Zo had Adam genoemd de namen van al het vee, en van het gevogelte des hemels, en van al het gedierte des velds; maar voor den mens vond hij geen hulpe, die als tegen hem over ware.
Toen deed de Heere God een diepen slaap op Adam vallen, en hij sliep; en Hij nam een van zijn ribben, en sloot derzelver plaats toe met vlees.
En de Heere God bouwde de ribbe, die Hij van Adam genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar tot Adam.
Toen zeide Adam: Deze is ditmaal been van mijn benen, en vlees van mijn vlees! Men zal haar Manninne heten, omdat zij uit den man genomen is.
Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder verlaten, en zijn vrouw aankleven; en zij zullen tot een vlees zijn.
En zij waren beiden naakt, Adam en zijn vrouw; en zij schaamden zich niet.

De zondeval
De slang nu was listiger dan al het gedierte des velds, hetwelk de Heere God gemaakt had; en zij zeide tot de vrouw: Is het ook, dat God gezegd heeft: Gijlieden zult niet eten van allen boom dezes hofs?
En de vrouw zeide tot de slang: Van de vrucht der bomen dezes hofs zullen wij eten;
Maar van de vrucht des booms, die in het midden des hofs is, heeft God gezegd: Gij zult van die niet eten, noch die aanroeren, opdat gij niet sterft.
Toen zeide de slang tot de vrouw: Gijlieden zult den dood niet sterven;
Maar God weet, dat, ten dage als gij daarvan eet, zo zullen uw ogen geopend worden, en gij zult als God wezen, kennende het goed en het kwaad.
En de vrouw zag, dat die boom goed was tot spijze, en dat hij een lust was voor de ogen, ja, een boom, die begeerlijk was om verstandig te maken; en zij nam van zijn vrucht en at; en zij gaf ook haar man met haar, en hij at.
Toen werden hun beider ogen geopend, en zij werden gewaar, dat zij naakt waren; en zij hechtten vijgeboombladeren samen, en maakten zich schorten.
En zij hoorden de stem van den Heere God, wandelende in den hof, aan den wind des daags. Toen verborg zich Adam en zijn vrouw voor het aangezicht van den Heere God, in het midden van het geboomte des hofs.
En de Heere God riep Adam, en zeide tot hem: Waar zijt gij?
En hij zeide: Ik hoorde Uw stem in den hof, en ik vreesde; want ik ben naakt; daarom verborg ik mij.
En Hij zeide: Wie heeft u te kennen gegeven, dat gij naakt zijt? Hebt gij van dien boom gegeten, van welken Ik u gebood, dat gij daarvan niet eten zoudt?
Toen zeide Adam: De vrouw, die Gij bij mij gegeven hebt, die heeft mij van dien boom gegeven, en ik heb gegeten.
En de Heere God zeide tot de vrouw: Wat is dit, dat gij gedaan hebt? En de vrouw zeide: De slang heeft mij bedrogen, en ik heb gegeten.
Toen zeide de Heere God tot die slang: Dewijl gij dit gedaan hebt, zo zijt gij vervloekt boven al het vee, en boven al het gedierte des velds! Op uw buik zult gij gaan, en stof zult gij eten, al de dagen uws levens.
En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar zaad; datzelve zal u den kop vermorzelen, en gij zult het de verzenen vermorzelen.

Veroordeling van den mens
Tot de vrouw zeide Hij: Ik zal zeer vermenigvuldigen uw smart, namelijk uwer dracht; met smart zult gij kinderen baren; en tot uw man zal uw begeerte zijn, en hij zal over u heerschappij hebben.
En tot Adam zeide Hij: Dewijl gij geluisterd hebt naar de stem uwer vrouw, en van dien boom gegeten, waarvan Ik u gebood, zeggende: Gij zult daarvan niet eten; zo zij het aardrijk om uwentwil vervloekt; en met smart zult gij daarvan eten al de dagen uws levens.
Ook zal het u doornen en distelen voortbrengen, en gij zult het kruid des velds eten.
In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof, en gij zult tot stof wederkeren.
Voorts noemde Adam den naam zijner vrouw Heva, omdat zij een moeder aller levenden is.
En de Heere God maakte voor Adam en zijn vrouw rokken van vellen, en toog ze hun aan.
Toen zeide de Heere God: Ziet, de mens is geworden als Onzer een, kennende het goed en het kwaad! Nu dan, dat hij zijn hand niet uitsteke, en neme ook van den boom des levens, en ete, en leve in eeuwigheid.
Zo verzond hem de Heere God uit den hof van Eden, om den aardbodem te bouwen, waaruit hij genomen was.
En Hij dreef den mens uit; en stelde cherubim tegen het oosten des hofs van Eden, en een vlammig lemmer eens zwaards, dat zich omkeerde, om te bewaren den weg van den boom des levens.

Kaïn en Habel
En Adam bekende Heva, zijn huisvrouw, en zij werd zwanger, en baarde Kain, en zeide: Ik heb een man van den Heere verkregen!
En zij voer voort te baren zijn broeder Habel; en Habel werd een schaapherder, en Kain werd een landbouwer.
En het geschiedde ten einde van enige dagen, dat Kain van de vrucht des lands den Heere offer bracht.
En Habel bracht ook van de eerstgeborenen zijner schapen, en van hun vet. En de Heere zag Habel en zijn offer aan;
Maar Kain en zijn offer zag Hij niet aan. Toen ontstak Kain zeer, en zijn aangezicht verviel.
En de Heere zeide tot Kain: Waarom zijt gij ontstoken, en waarom is uw aangezicht vervallen?
Is er niet, indien gij weldoet, verhoging? en zo gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deur. Zijn begeerte is toch tot u, en gij zult over hem heersen.
En Kain sprak met zijn broeder Habel; en het geschiedde, als zij in het veld waren, dat Kain tegen zijn broeder Habel opstond, en sloeg hem dood.
En de Heere zeide tot Kain: Waar is Habel, uw broeder? En hij zeide: Ik weet het niet; ben ik mijns broeders hoeder?
En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? daar is een stem des bloeds van uw broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem.
En nu zijt gij vervloekt van den aardbodem, die zijn mond heeft opengedaan, om uws broeders bloed van uw hand te ontvangen.
Als gij den aardbodem bouwen zult, hij zal u zijn vermogen niet meer geven; gij zult zwervende en dolende zijn op aarde.
En Kain zeide tot den Heere: Mijn misdaad is groter, dan dat zij vergeven worde.
Zie, Gij hebt mij heden verdreven van den aardbodem, en ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn; en ik zal zwervende en dolende zijn op de aarde, en het zal geschieden, dat al wie mij vindt, mij zal doodslaan.
Doch de Heere zeide tot hem: Daarom, al wie Kain doodslaat, zal zevenvoudig gewroken worden! En de Heere stelde een teken aan Kain; opdat hem niet versloeg al wie hem vond.
En Kain ging uit van het aangezicht des Heeren; en hij woonde in het land Nod, ten oosten van Eden.
En Kain bekende zijn huisvrouw, en zij werd bevrucht en baarde Henoch; en hij bouwde een stad, en noemde den naam dier stad naar den naam zijns zoons, Henoch.
En aan Henoch werd Hirad geboren; en Hirad gewon Mechujael; en Mechujael gewon Methusael; en Methusael gewon Lamech.
En Lamech nam zich twee vrouwen; de naam van de eerste was Ada, en de naam van de andere Zilla.
En Ada baarde Jabal; deze is geweest een vader dergenen, die tenten bewoonden, en vee hadden.
En de naam zijns broeders was Jubal; deze was de vader van allen, die harpen en orgelen handelen.
En Zilla baarde ook Tubal-kain, een leermeester van allen werker in koper en ijzer; en de zuster van Tubal-kain was Naema.
En Lamech zeide tot zijn vrouwen Ada en Zilla: Hoort mijn stem, gij vrouwen van Lamech! neemt ter ore mijn rede! Voorwaar, ik sloeg wel een man dood, om mijn wonde, en een jongeling, om mijn buile!
Want Kain zal zevenvoudig gewroken worden, maar Lamech zeventigmaal zevenmaal.
En Adam bekende wederom zijn huisvrouw, en zij baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Seth; want God heeft mij, sprak zij, een ander zaad gezet voor Habel; want Kain heeft hem doodgeslagen.
En denzelven Seth werd ook een zoon geboren, en hij noemde zijn naam Enos. Toen begon men den Naam des Heeren aan te roepen.

Kaïn en Habel

En Adam bekende Heva, zijn huisvrouw, en zij werd zwanger, en baarde Kain, en zeide: Ik heb een man van den Heere verkregen!
En zij voer voort te baren zijn broeder Habel; en Habel werd een schaapherder, en Kain werd een landbouwer.
En het geschiedde ten einde van enige dagen, dat Kain van de vrucht des lands den Heere offer bracht.
En Habel bracht ook van de eerstgeborenen zijner schapen, en van hun vet. En de Heere zag Habel en zijn offer aan;
Maar Kain en zijn offer zag Hij niet aan. Toen ontstak Kain zeer, en zijn aangezicht verviel.
En de Heere zeide tot Kain: Waarom zijt gij ontstoken, en waarom is uw aangezicht vervallen?
Is er niet, indien gij weldoet, verhoging? en zo gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deur. Zijn begeerte is toch tot u, en gij zult over hem heersen.
En Kain sprak met zijn broeder Habel; en het geschiedde, als zij in het veld waren, dat Kain tegen zijn broeder Habel opstond, en sloeg hem dood.
En de Heere zeide tot Kain: Waar is Habel, uw broeder? En hij zeide: Ik weet het niet; ben ik mijns broeders hoeder?
En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? daar is een stem des bloeds van uw broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem.
En nu zijt gij vervloekt van den aardbodem, die zijn mond heeft opengedaan, om uws broeders bloed van uw hand te ontvangen.
Als gij den aardbodem bouwen zult, hij zal u zijn vermogen niet meer geven; gij zult zwervende en dolende zijn op aarde.
En Kain zeide tot den Heere: Mijn misdaad is groter, dan dat zij vergeven worde.
Zie, Gij hebt mij heden verdreven van den aardbodem, en ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn; en ik zal zwervende en dolende zijn op de aarde, en het zal geschieden, dat al wie mij vindt, mij zal doodslaan.
Doch de Heere zeide tot hem: Daarom, al wie Kain doodslaat, zal zevenvoudig gewroken worden! En de Heere stelde een teken aan Kain; opdat hem niet versloeg al wie hem vond.
En Kain ging uit van het aangezicht des Heeren; en hij woonde in het land Nod, ten oosten van Eden.
En Kain bekende zijn huisvrouw, en zij werd bevrucht en baarde Henoch; en hij bouwde een stad, en noemde den naam dier stad naar den naam zijns zoons, Henoch.
En aan Henoch werd Hirad geboren; en Hirad gewon Mechujael; en Mechujael gewon Methusael; en Methusael gewon Lamech.
En Lamech nam zich twee vrouwen; de naam van de eerste was Ada, en de naam van de andere Zilla.
En Ada baarde Jabal; deze is geweest een vader dergenen, die tenten bewoonden, en vee hadden.
En de naam zijns broeders was Jubal; deze was de vader van allen, die harpen en orgelen handelen.
En Zilla baarde ook Tubal-kain, een leermeester van allen werker in koper en ijzer; en de zuster van Tubal-kain was Naema.
En Lamech zeide tot zijn vrouwen Ada en Zilla: Hoort mijn stem, gij vrouwen van Lamech! neemt ter ore mijn rede! Voorwaar, ik sloeg wel een man dood, om mijn wonde, en een jongeling, om mijn buile!
Want Kain zal zevenvoudig gewroken worden, maar Lamech zeventigmaal zevenmaal.
En Adam bekende wederom zijn huisvrouw, en zij baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Seth; want God heeft mij, sprak zij, een ander zaad gezet voor Habel; want Kain heeft hem doodgeslagen.
En denzelven Seth werd ook een zoon geboren, en hij noemde zijn naam Enos. Toen begon men den Naam des Heeren aan te roepen.

Sndr op 7 nov 2018 14:37

Interessant punt, kunt u dit nog iets uitdiepen?

als mijn gedachten daar zijn, maar ik ben hier, waar ben ik dan?

Weet je wat hij niet maakte…??

Hetgeen waar wij hier allen naar smachten ;).

I can stick uphill ice, on my saucer...

@Shane vertel… we schrijven mee

als mijn gedachten daar zijn, maar ik ben hier, waar ben ik dan?

Haha, had je me bijna tuk @Birdheart, maar ik ga hier niet ontopic bezig zijn ;).

I can stick uphill ice, on my saucer...

@Shane zijn er ook tuc jes te eten?

als mijn gedachten daar zijn, maar ik ben hier, waar ben ik dan?

Doorgaans ben ik vooral dicht bij God als ik me ergens pijn doe… En dat overkomt me bij voorkeur niet tijdens de wintersport.

Uitrusten doen we thuis wel!

OMG

@Hessel : ik ken OMD (🎼 ) van vroeger maar wat is OMG? 🤔

als je dan toch aan 't vertalen bent ; wat is tig en iig? 🤔

Born to run. B.S.

Wat is OMD serieus nog nooit van gehoord @dan58

als mijn gedachten daar zijn, maar ik ben hier, waar ben ik dan?

@Shane. Nu pas thuis. Compleet de kluts kwijt. Merk dat ik inmiddels bijna 10 jaar thuis ben. Nodig naar de herscholing.

Hen48

orchestral manouvers in the dark ENOLA GAY (moet je een You Tuben) @Gigi Is dit juist vervoegd? 😂

Born to run. B.S.

OMD/ Orchestral Manoeuvres in the Dark.

Hen48

Verdzu. 3 seconden te laat.

Hen48

En Christus zei tot de schare, wat zullen we doen fietsen of varen, de schare zei wat kan ons dat verdommen, als wij maar aan de overkant kommen.

Hen48

En Christus zei tot de schare, wat zullen we doen fietsen of varen, de schare zei wat kan ons dat verdommen, als wij maar aan de overkant kommen.

Hulst op 7 nov 2018 17:59

Tja als Overkantenaar is die uitspraak natuurlijk op je lijf geschreven.

PS voor degenen die niet uit Zeeland komen, iemand uit Zeeuws Vlaanderen wordt hier een Overkantenaar of reserve Belg genoemd.

*bericht bewerkt door Matthias123 op 07 nov 2018 18:17

Born to Ride

Het schijnt dat Christus toen bij Perpolder stond. En kennelijk waren er ook al waterfietsen. Overkanter is natuurlijk wederzijds. En … tegen een Vlaming nooit Belg zeggen.

Hen48

Ga je nu niet teveel on-topic ;)

Born to Ride

Ga je nu niet teveel on-topic ;)

Matthias123 op 7 nov 2018 18:31

@Matthias123 ga jij nu niet juist on-topic? Door dit te zeggen?

als mijn gedachten daar zijn, maar ik ben hier, waar ben ik dan?

@dan58

@Hessel : ik ken OMD (🎼 ) van vroeger maar wat is OMG? 🤔

als je dan toch aan 't vertalen bent ; wat is tig en iig? 🤔

dan58 op 7 nov 2018 17:44

https://youtu.be/amhevLOYXBc

Resultaten voor OMG : welke moet ik kiezen?
OMG

  1. Oh My God/Gosh/Goodness
    Vertaling: Oh, mijn god!
  2. Omgeving
  3. Operatie Market Garden
  4. Outlaw Motorcycle Gang
  5. Op Mijn Gezondheid
  6. Onwijs Moeilijk Gedoe
  7. Onwijs Moeilijk Gedrag
  8. Op Mijn Gemak
Born to run. B.S.

Off topic: Antwoord zou on topic zijn

Ondertussen weet ik nog altijd niet wat tig en iig is!😝

*bericht bewerkt door dan58 op 07 nov 2018 18:53

Born to run. B.S.

Resultaten voor OMG : welke moet ik kiezen?
OMG

  1. Oh My God/Gosh/Goodness
    Vertaling: Oh, mijn god!
  2. Omgeving
  3. Operatie Market Garden
  4. Outlaw Motorcycle Gang
  5. Op Mijn Gezondheid
  6. Onwijs Moeilijk Gedoe
  7. Onwijs Moeilijk Gedrag
  8. Op Mijn Gemak
dan58 op 7 nov 2018 18:45

fijn dat je 1 vertaald hebt, anders was het wat lastig :).

Welke het is, hangt natuurlijk af van de context maar ik wil je een hint geven: als je tussen de geallieerde militairen staat, zo ergens eind ‘44, dan zou het 3 kunnen zijn.

Wannabe Dolomietenkenner... || Carv gebruiker

Ondertussen weet ik nog altijd niet wat tig en iig is!😝

dan58 op 7 nov 2018 18:53

Laten we dan dan in ieder geval vertellen wat iig is…

Wannabe Dolomietenkenner... || Carv gebruiker

Ondertussen weet ik nog altijd niet wat tig en iig is!😝

dan58 op 7 nov 2018 18:53

Laten we dan dan in ieder geval vertellen wat iig is…

Roy83 op 7 nov 2018 18:54

Als je dit tig keer schrijft leert hij vanzelf war tig is

als mijn gedachten daar zijn, maar ik ben hier, waar ben ik dan?

Plaats een reactie